34259 |
boter inleggen |
zouten:
zǫu̯tǝ (L265p Meijel)
|
Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Syst. WBD
bottram (L265p Meijel),
bŏtteram (L265p Meijel)
|
Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
Syst. WBD
bam (L265p Meijel),
bammetje:
Syst. WBD
bammeke (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
boterham mee kaas:
Syst. WBD
bŏtterham} mi kīē:s (L265p Meijel),
bŏtterham} mi kéés (L265p Meijel)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
boterham mee vet:
Syst. WBD
botərham me vɛt (L265p Meijel)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26891 |
boterhammen |
botterhams:
botrams (L265p Meijel)
|
Boterhammen worden in de etenszak meegenomen. [II, 2c]
II-4
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbel:
bòòterbabbel (L265p Meijel),
karamel:
karmèl (L265p Meijel),
snoepje:
snuupke
snŭŭpkə (L265p Meijel)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterspaan:
bŏterspaon (L265p Meijel),
holteren lepel:
høltǝrǝ lepǝl (L265p Meijel)
|
Lepel om de boter mee te kneden. Er bestaan platte lepels en lepels met ribbels. Deze laatste worden spaan genoemd. De lepels zijn van hout gemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 20; N 12, 61; N 12, 61 add.; Ge 22, 4; monogr.] || lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
I-11, III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterschoteltje:
bŏttersjuttelke (L265p Meijel),
schotel:
sjŏttel (L265p Meijel)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
hekken:
hękǝs (L265p Meijel)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|