20735 |
aardbeienvlaai |
aardbeienvlaai:
Syst. WBD
erbeie[flaai} (L265p Meijel),
aardberenvlaai:
Syst. WBD
erbeezjeflaaj (L265p Meijel),
erbēren[flaai} (L265p Meijel)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
éért (L265p Meijel),
goede grond:
goejə grónt (L265p Meijel),
teelaarde:
teeltaarde (L265p Meijel)
|
aarde, grond || donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18905 |
aarden |
aarden:
aarden (L265p Meijel),
aare (L265p Meijel),
aarə (L265p Meijel),
goed geaard zijn:
goe geaard zijn (L265p Meijel)
|
aarden || zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
uiles:
ūlǝs (L265p Meijel)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
èrdewāērk (L265p Meijel),
breekwaar:
brèkwaar (L265p Meijel)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24448 |
aardrups, larve van de nachtvlinder |
rups:
roeps (L265p Meijel)
|
grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17653 |
aars |
aarsgat:
aarsgaat ? (L265p Meijel),
kont:
kont (L265p Meijel)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
reet:
rēēt (L265p Meijel),
spoor:
spoor (L265p Meijel),
voor:
voor (L265p Meijel)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aarbissjop (L265p Meijel),
ārtsbesjop (L265p Meijel)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aardengel:
èrdengel (L265p Meijel),
aartsengel:
ārtseͅŋəl (L265p Meijel)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|