20732 |
bramenvlaai |
brameltenvlaai:
Syst. WBD
brŏmelte[flaai} (L265p Meijel)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29765 |
brand |
brand:
brant (L265p Meijel)
|
Harde rondjes die aan het uiteinde van stukken zoolleer voorkomen, als gevolg van een rotte plek in de huid, meestal ontstaan bij het drogen ter conservering. [N 60, 8]
II-10
|
19860 |
branden |
schroeien:
šrøjǝ (L265p Meijel)
|
Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewinj
brandəwinj (L265p Meijel),
jenever:
zjənéevər (L265p Meijel),
sterke drank
snèver (L265p Meijel)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
kluis:
kl"sj (L265p Meijel),
kloes (L265p Meijel)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30689 |
brandlamp |
brandlamp:
brantlamp (L265p Meijel)
|
Toestel om verf af te branden. Men onderscheidt spiritus- en benzinelampen al naar gelang de brandstof. Zie ook afb. 100. [N 67, 61b; monogr.]
II-9
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brant˲gē̜ ̞vǝl (L265p Meijel),
brandmuur:
brantmȳr (L265p Meijel)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
dampnetel:
WLD Additie: kleine brandnetel (Urtica uhrens)
danetələ (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
brandnetel [N 92 (1982)] || kleine brandnetel (Urtica uhrens) [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21468 |
brandslang |
slang:
slang (L265p Meijel)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24306 |
brasem |
brasem:
cassettebandje
breesem (L265p Meijel),
brassem:
cassettebandje
bressem (L265p Meijel),
oude spelling
de bressum (L265p Meijel),
WBD
bréssəm (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|