28728 |
broekenmaker |
boksenmaker:
boksǝmākǝr (L265p Meijel)
|
Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b]
II-7
|
28902 |
broekenplank |
boksenplank:
boksǝplaŋk (L265p Meijel)
|
De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c]
II-7
|
33985 |
broekkettingen |
kettings van de achterboks:
keteŋs ˲van dǝn āxtǝrboks (L265p Meijel)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.
mŏĕras (L265p Meijel)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boksəpīpə (L265p Meijel),
bŏksepiepe (L265p Meijel),
bŏksje pīēp (L265p Meijel),
bóksepie:pe (L265p Meijel),
bokspijp:
bókspie:ëp (L265p Meijel)
|
de pijpen van de broek [N 59 (1973)] || Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijp van een broek || pijpen van een broek || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
bŏkseriem (L265p Meijel),
riem:
hij hiel zin boks op me ne laerren riem (L265p Meijel)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottasje:
vottèske (L265p Meijel),
vottentas:
votətɛs (L265p Meijel),
vottentasje:
vóttetèske (L265p Meijel)
|
de achterzak [N 59 (1973)] || zak aan de achterkant van de broek || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
boksətɛs (L265p Meijel),
bŏksetès (L265p Meijel),
bóksetès (L265p Meijel)
|
broekzak opzij || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18550 |
broekzak voor |
steektas:
stēͅktɛs (L265p Meijel)
|
zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broer (L265p Meijel),
bruu:r (L265p Meijel),
brūr (L265p Meijel)
|
broer [DC 03 (1934)] || de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|