33201 |
rooien, algemeen |
uitdoen:
ūt˱dōn (L246b Melderslo)
|
In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c]
I-5
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzə (L246b Melderslo)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
ri-jaal (L246b Melderslo)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
runderhorzel:
runderhorzel (L246b Melderslo)
|
runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21028 |
saus |
saus:
sówzis"= saus is; vgl. met 123: "sóws mákk\\"= saus maken
sówz (L246b Melderslo)
|
saus [RND]
III-2-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxǭp (L246b Melderslo)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (L246b Melderslo)
|
schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
Korte aa-klank
schats (L246b Melderslo)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
iezer (L246b Melderslo)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
uit de zon:
cf. WNT s.v. "uit - oet, ute(n), uut
ŏĕttə zón (L246b Melderslo)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|