33597 |
ui, ajuin |
look:
geen mv.
loe:k* (L246b Melderslo)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ēr (L246b Melderslo)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
uieren:
nø̄rǝn (L246b Melderslo)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
deem:
dēm (L246b Melderslo)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustrōnt (L246b Melderslo)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangen (L246b Melderslo)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L246b Melderslo)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
stront:
strōnt (L246b Melderslo)
|
Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastəloͅ:vənt (L246b Melderslo)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ:xtə (L246b Melderslo)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|