29421 |
pottenbakker |
pottenbakker:
pǫtǝbakǝr (P045p Meldert)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
27074 |
praam |
prang:
praŋ (P045p Meldert)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
poor:
pōr (P045p Meldert)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prɛ.zə (P045p Meldert)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrāǝt (P045p Meldert)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
17742 |
proeven |
proeven:
prøͅvə (P045p Meldert)
|
proeven [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
plø̄əm (P045p Meldert)
|
pluim [ZND m]
III-1-3
|
22310 |
proppenschieter |
klots:
/
klots (P045p Meldert)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
voorraadschap:
vø̄rrātsxap (P045p Meldert)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
20911 |
pruim |
pruim:
pruim (P045p Meldert),
prø̄m (P045p Meldert)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|