| 33832 |
windzuiger |
windzuiker:
wint˲zø̜̄kǝr (P045p Meldert)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
| 22770 |
winnen |
winnen:
winne (P045p Meldert),
winnə (P045p Meldert),
winə (P045p Meldert, ...
P045p Meldert)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. [ZND A1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m]
III-3-2
|
| 24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterekeuningske (P045p Meldert)
|
winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
| 33238 |
winterwortelen |
poten:
puǝtǝ (P045p Meldert)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
| 22373 |
wip |
schoep?:
/
sjoep (P045p Meldert)
|
wip [SND (2006)]
III-3-2
|
| 32461 |
wis |
wis:
wes (P045p Meldert)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
| 33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (P045p Meldert)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
| 34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brēkǝ (P045p Meldert)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
| 18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
nə kol (P045p Meldert)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
| 33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (P045p Meldert)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|