24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (P045p Meldert),
rijden:
rai̯a (P045p Meldert),
springen:
spreŋǝ (P045p Meldert, ...
P045p Meldert)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
scheel:
sxēǝl (P045p Meldert)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
paardsdeken:
pē̜rs˱dękǝ (P045p Meldert)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (P045p Meldert)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
dinkə (P045p Meldert),
diŋkə (P045p Meldert)
|
denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
22087 |
dennennaalden |
spelden:
speͅ.lə (P045p Meldert)
|
dennennaalden [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
pinwortel:
pinw[ə}tel (P045p Meldert)
|
penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄.r (P045p Meldert),
dø̄ ̞r (P045p Meldert)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur [ZND m]
II-9, III-2-1
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
stofdeurtje:
stuf˱dø̄rkǝ (P045p Meldert)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
18035 |
diarree |
(de/het) schijt hebben:
ǝt sxēǝt hɛmǝ (P045p Meldert)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|