33164 |
aardappelstruik |
buist:
bø̜st (P045p Meldert)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
eͅjər (P045p Meldert)
|
aarde [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ējǝrǝ pǫt (P045p Meldert),
stenen pot:
stijǝnǝ pǫt (P045p Meldert)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
aarsgat:
ējəsgat (P045p Meldert),
gat:
gat (P045p Meldert)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aarsgat [ZND m]
I-9, III-1-1
|
33984 |
achterhaam |
achterlap:
axtǝrlap (P045p Meldert)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
34100 |
achterklauw |
vessem:
vɛsǝm (P045p Meldert)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
19445 |
achteruit |
achter:
axtǝr (P045p Meldert)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
34584 |
achterwand |
achterste berd:
ɛxtǝrstǝ bɛt (P045p Meldert),
hoofdberd:
hyt˱bęt (P045p Meldert),
schoft:
sxǫft (P045p Meldert)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
21448 |
afdingen |
afdingen:
afdiŋə (P045p Meldert)
|
afdingen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
leut:
lø̄t (P045p Meldert),
leuter:
lyi̯tǝr (P045p Meldert)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|