22436 |
gebruik |
gewente:
gewinte (P045p Meldert),
gewoonte:
gewoente (P045p Meldert)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
hai is gedienstig (P045p Meldert),
hij es gedienstig (P045p Meldert)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19046 |
geduld |
geduld:
het toch wa geduld (P045p Meldert),
patience (fr.):
het toch wa patiente (P045p Meldert)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
⁄n gewillig kind (P045p Meldert),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (P045p Meldert)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel, het -:
giël (P045p Meldert),
geelzucht:
gieəlzucht (P045p Meldert)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
32746 |
geerakker |
geer:
gīǝr (P045p Meldert)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gape (P045p Meldert),
gapen (P045p Meldert)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grǭf (P045p Meldert),
gracht:
graxt (P045p Meldert)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt vlees:
gehakt vliesch (P045p Meldert),
gekapt vlees:
gekapt vlijesch (P045p Meldert)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
33448 |
gehalveerde poortvleugel |
halfdeur:
halǝf˱dør (P045p Meldert)
|
Een poortvleugel die horizontaal in tweeën verdeeld is. Om niet telkens de hele poortvleugel te moeten openen is een van de poortvleugels vaak nog eens horizontaal verdeeld. De beide delen worden apart gesloten. Een dergelijke poortvleugel is vooral bij stallen in gebruik. Als het onderste deel gesloten is om aan vee de doorgang te beletten, kan het bovenste deel geopend zijn om licht en lucht binnen te laten. Zie ook het lemma "niet gehalveerde poortvleugel" (4.1.6). De varianten van het woordtype halfdeur kunnen ook als woordgroep worden gelezen: halve deur. Zie ook afbeelding 18.d en e bij het lemma "poort" (4.1.1) en de foto bij het lemma "horizontale draaibare sluitbalk van een poort" (4.1.16). [add. uit: N 4A, 37b, 37c, 42c en 42d]
I-6
|