id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34425 | geheel afgeschoren wolvacht | roof wol: ruǝf wol (Meldert) | De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12 |
17621 | gehemelte | gehemelte: gehiemelte (Meldert) | het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1 |
27539 | geit | geit: gē̜t (Meldert) | Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12 |
17580 | gekruld haar | gekruld haar: gekruld hoar (Meldert), krulhaar: krolhoar (Meldert) | hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1 |
21274 | geld | geld: gelt (Meldert), gɛlt (Meldert), xaelt (Meldert), xeͅlt (Meldert) | geld [RND], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1 |
33264 | gele lupine | boontjes: bűnkǝs (Meldert) | Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5 |
25078 | gelijken (op) | gelijken: gelèken (Meldert) | gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4 |
23207 | geloven | geloven: geluven (Meldert), geluəven (Meldert) | Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3 |
19099 | geluk | geluk: ø gəlyk (Meldert) | een geluk [ZND A1 (1940sq)] III-1-4 |
19220 | geluksvogel; altijd geluk hebben | geluksvogel: geluksvogel (Meldert), ne geluksvogel (Meldert) | Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4 |