21335 |
jood |
jood:
jōͅt (P045p Meldert)
|
jood [ZND m]
III-3-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
da kliUed van anna es veul langer as da van os mei (P045p Meldert),
katoune kliëd (P045p Meldert),
klījət (P045p Meldert),
ə blauw klieət (P045p Meldert)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || kleed [ZND A2 (1940sq)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
platte jong:
plàtəjo̝ŋ (P045p Meldert)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krɛbəkəs (P045p Meldert),
krappen:
krabə (P045p Meldert)
|
kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kɛs (P045p Meldert)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
koͅ.ərtə (P045p Meldert)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kééəs (P045p Meldert)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
bet de bal spelen:
bɛ də bal tə spɛ.lə (P045p Meldert),
kaatseballen:
men zegt hier katseballen
katseballen (P045p Meldert)
|
kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
22227 |
kaf |
kaf:
kaf (P045p Meldert)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafhoek:
káfhuk (P045p Meldert)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|