id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21146 | janplezier | janplezier: janplezier (Melick) | een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)] III-3-1 |
22435 | jarig zijn | jarig zijn: hè is jērig (Melick), jøͅrex (Melick) | Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
24097 | jezuïet | jezuet: jeswiet (Melick) | Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
18086 | jicht | gicht: gig (Melick, ... ) | Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] || Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2 |
22379 | jojo | jojo: jojo (Melick) | Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
24175 | jong en kaal vogeltje | kaalkats: subs kaalkatsj (Melick) | nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] III-4-1 |
24176 | jong en kaal vogeltje adj. | kats: katsj (Melick) | een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] III-4-1 |
24338 | jong van een dier | jong: joǝŋk (Melick), jŏngk (Melick), ideosyncr. jônk (Melick) | [R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] I-11, III-4-2 |
34025 | jong van een rund | kalf: kalf (Melick) | [N 3A, 4] I-11 |
34314 | jong varken | bag: bak (Melick), bagje: bɛkskǝ (Melick) | Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.] I-12 |