e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Melick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klam trekken aantrekken: āntrɛkǝ (Melick) Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a] I-11
klam, klef klam: klamp (Melick) vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)] III-4-4
klamvaars klamvaars: klamvē̜rs (Melick) Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b] I-11
klant klant: klantj (Melick) iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)] III-3-1
klaplopen klaplopen: klaploupe (Melick) leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)] III-3-1
kledij, kleren kleren: kleijer (Melick) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] III-1-3
klei, leem leem: lęi̯m (Melick) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
klein in zijn soort piepertje: pieperke (Melick) iets dat klein is in zijn soort [piepeling, ruigte, geneuk] [N 91 (1982)] III-4-4
kleine hoeveelheid eten greumeltje: Syst. WBD  greumelke (Melick), kruimeltje: Syst. WBD  kreumelke (Melick) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine knikker: glazen knikker glazen kuls: glāzərə køͅlsj (Melick) Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] III-3-2