24450 |
kleinste dier van het nest |
krakje:
ideosyncr.
krekske (L383p Melick)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
klaipel (L383p Melick)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
kleppers (L383p Melick)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
teuten:
Van Dale: I. teuten, 3. onbeduidende, vervelende of lijzige praat uitslaan, babbelen, kletsen, zeuren.
teute (L383p Melick)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
koordje:
kø̜̄rtjǝ (L383p Melick)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
kletswijf:
kletsjwief (L383p Melick)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20720 |
kliekje |
klatsje warm eten:
Syst. WBD
kletske werm aete (L383p Melick)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17893 |
klieven |
kloven:
kluive (L383p Melick)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24536 |
klit |
klit:
klitte (L383p Melick)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (L383p Melick)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|