23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
baseliek (L383p Melick)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19313 |
bazige vrouw |
kreng:
kring (L383p Melick)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L383p Melick)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19550 |
beddenwarmer |
bedkruik:
om het bed te verwarmen
baedkrōēk (L383p Melick)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
steken:
stjaike (L383p Melick)
|
iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
baideleer (L383p Melick)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21467 |
bedelaarstehuis |
pension (fr.):
pension (L383p Melick)
|
een instelling waar bedelaars worden opgenomen en verzorgd [kaloentjes, kalonie, kalennis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
armvrouw:
ermvrouw (L383p Melick)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
baidele (L383p Melick)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24085 |
bedelmonnik |
bedelpater:
baidelpater (L383p Melick)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|