21479 |
punaise |
punaise (fr.):
punaise (L383p Melick)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pøntj (L383p Melick)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
25014 |
punt, stip |
puntje:
puntje (L383p Melick)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17594 |
pupil |
oogappel:
augappel (L383p Melick)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25038 |
purper, paarsrood |
purper:
purper (L383p Melick)
|
de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33633 |
puthaak |
puthaak:
pøͅthōͅk (L383p Melick)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
24227 |
putter |
putter:
pötter (L383p Melick)
|
putter
III-4-1
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
quatertemperdaag (L383p Melick)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (L383p Melick)
|
raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
lullen:
lullen (L383p Melick)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|