25171 |
regen (alg.) |
regen:
raeger (L383p Melick)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
raegerba͂o͂g (L383p Melick)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
lichte bijs:
ein lichte bīēs (L383p Melick)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
druppelen:
dröppele (L383p Melick),
lekken:
leeke (L383p Melick),
regenen:
raegere (L383p Melick)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25180 |
regenwolkje |
de elucht tekent regen:
de vraag is niet letterlijk te vertalen! wel kennen we de bovengenoemde uitdrukking!
de lo͂ch teikent raeger (L383p Melick)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21195 |
reis |
uitgaan:
oetgaon (L383p Melick)
|
het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21201 |
reiskoffer |
koffer:
koaffer (L383p Melick)
|
Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21196 |
reizen |
reizen:
reizen (L383p Melick)
|
een reis ondernemen [reizen, pelgrimmen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21740 |
rekruut |
rekruut:
rekruut (L383p Melick)
|
een soldaat die net in dienst is [rekruut, groentje, schacht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23403 |
relikwie |
relikwien:
rilikwieën (L383p Melick)
|
De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)]
III-3-3
|