e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Melick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaamte schaamte: schaamte (Melick) Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)] III-3-3
schaap schaap: sǭp (Melick) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapsschaar schaap(s)scheer: šǭpšēr (Melick) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaars schaars: sjaars (Melick) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] III-4-4
schaatsen schaatsen: sjaatse (Melick), sjáátse (Melick) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaften schaften: sjafte (Melick) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] III-3-1
schande schande: schanj (Melick) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenvet schapenreut: Syst. WBD  sjaopereut (Melick) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
scharrelen scharren: šǫrǝ (Melick) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schatten schatten: sjatte (Melick) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1