e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Melick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
torenvalk torenvalk: toorevalk (Melick) torenvalk III-4-1
tortelduif tortelduif: tòrteldoef (Melick) tortelduif III-4-1
touwtjespringen touwtjespringen: /  tuike sjpringe (Melick) touwtje springen [SND (2006)] III-3-2
traag praten zeveren: zeivere (Melick) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trappist trappist: trappis (Melick) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
trechter op de gierton zeiktrechter: [zeik]trɛxtǝr (Melick) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede tred: trē̜t (Melick) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
trein trein: trein (Melick) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiten koppelbanden: kǫpǝlbęnj (Melick) Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5] I-10
treiteren judassen: joedassen (Melick, ... ) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-1-4