34165 |
verlopen |
omlopen:
(de koe is) ǫmgǝlǫu̯pǝ (L383p Melick)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
25091 |
vermengen |
mengen:
minge (L383p Melick)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23374 |
verpachte banken |
gepachte plaatsen:
gepechte plaatse (L383p Melick)
|
De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23249 |
verplichte feestdag |
verplichte feestdag:
verplichte feesdaag (L383p Melick)
|
Een geboden, verplichte feestdag [festerandach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18899 |
verplichting |
moeten:
môtte (L383p Melick)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24997 |
verpulveren |
verpulveren:
verpoelvere (L383p Melick)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjaald (L383p Melick)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
versjete (L383p Melick)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23916 |
verschijning |
verschijning:
verschiening hûbbe (L383p Melick)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21666 |
verschuldigd zijn |
plichtig betalen:
pligtig betalen (L383p Melick)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|