20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. WBD
sjpīēs (L383p Melick)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
mérkoef (L383p Melick)
|
vlaamse gaai
III-4-1
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleisj (L383p Melick)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
23942 |
vlees derven |
geen vlees eten:
men moog gei vleisch aite (L383p Melick)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlɛi̯sku (L383p Melick)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
21442 |
vleien |
slijmen:
sjlieme (L383p Melick)
|
vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
schuren:
šūrǝ (L383p Melick),
wrijven:
vrīvǝ (L383p Melick)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
34348 |
vlekziekte |
brand:
branjtj (L383p Melick)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugel (L383p Melick)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
dansen:
ideosyncr.
dansen (L383p Melick)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|