23765 |
zon- en feestdagen |
verplichte feestdagen:
verplichte feesdaag (L383p Melick)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
zondag:
zunjig (L383p Melick)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zunjig haaie (L383p Melick)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23810 |
zondag voor pinksteren |
zondag na hemelvaart:
zunjig nao hemelvaart (L383p Melick)
|
De zondag vóór Pinksteren (Rozenzondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagmissaal:
zunjnigmissaal (L383p Melick)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
die werkt op zondag:
dai wirtet op zunjig (L383p Melick)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunj (L383p Melick)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
toevallig:
toevallig (L383p Melick)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
zonder voor graven:
zo.ŋǝr vōr grãvǝ (L383p Melick)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
19233 |
zorgen voor |
opletten:
oplêtte (L383p Melick)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|