25619 |
gebarsten en zwartgeblakerde korst |
versnapte korst:
vǝrsnaptǝ kǫst (P176a Melveren)
|
Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a]
II-1
|
17623 |
gebit |
gebit:
gǝbęt (P176a Melveren)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b]
I-9
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫt˲vǫu̯rǝ (P176a Melveren)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
27539 |
geit |
geit:
gei̯t (P176a Melveren)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
20671 |
geitenmelksepap |
geitenpap:
Syst. Frings
gɛi̯təpap (P176a Melveren)
|
Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20690 |
gekookte hersens |
hossels:
Syst. Frings
hoͅsəls (P176a Melveren)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
geleiəke (P176a Melveren),
gelijken (P176a Melveren)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
25526 |
gemalen, niet gezuiverd graan |
tarwemeel:
tɛrvǝmejǝl (P176a Melveren)
|
De inhoud van het lemma beantwoordt niet in alle gevallen duidelijk aan het lemma-opschrift. Er is een groep woordtypen die een algemene benaming geeft, een tweede groep duidt op "gemalen, niet gezuiverd graan", een derde duidt een bepaald soort ongezuiverd meel aan en de vierde groep geeft aan dat dit graan voor veevoer wordt bestemd of dat dit afval is. [N 29, 14a]
II-1
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentebroek:
gǝmęi̯ntǝbruk (P176a Melveren)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
34057 |
geprimeerde stier |
prijsvar:
prɛ̄s˲vɛ̄r (P176a Melveren)
|
Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b]
I-11
|