25029 |
kleurx |
couleur (fr.):
koleur (P176a Melveren, ...
P176a Melveren)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
20720 |
kliekje |
opgestoofde, een -:
Syst. Frings
nən op˃gəstou̯və (P176a Melveren)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kliere (P176a Melveren)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P176a Melveren)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
17921 |
knellen |
pitsen:
pitsen (P176a Melveren)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pitsen:
pitsen (P176a Melveren)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
33939 |
knevels |
koppelhaken:
kǫpǝlø̄ǝk (P176a Melveren)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
knij (P176a Melveren)
|
knie [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
knorren:
knorren (P176a Melveren)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitsen (P176a Melveren)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|