e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Melveren

Overzicht

Gevonden: 1165
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korenmijt zetten maken: mǭ.kǝ (Melveren), tassen: tastǝ (Melveren) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kortmeel kortmeel: kǫtmēǝl (Melveren) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken afsnijden: afsnijden (Melveren) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: küster (Melveren) Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrbənōͅn (Melveren), Syst. Frings  karbənōͅət (Melveren), kotelet: koͅrtəleͅtə (Melveren) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kouter kouter: kōtǝr (Melveren) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kraog (Melveren) kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3
kraan van de metalen gierton kraan: krǭn (Melveren), zeikkraan: [zeik]krǭn (Melveren) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
krabsel gremelingen: grē̜mǝlīŋǝ (Melveren) Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a] II-1
kreeft kreeft: ook in ZND 28, 048  krieef (Melveren) kreeft [ZND 01 (1922)] III-2-3