33092 |
korenmijt zetten |
maken:
mǭ.kǝ (P176a Melveren),
tassen:
tastǝ (P176a Melveren)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫtmēǝl (P176a Melveren)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
afsnijden (P176a Melveren)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
küster (P176a Melveren)
|
Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrbənōͅn (P176a Melveren),
Syst. Frings
karbənōͅət (P176a Melveren),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (P176a Melveren)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kōtǝr (P176a Melveren)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraog (P176a Melveren)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (P176a Melveren),
zeikkraan:
[zeik]krǭn (P176a Melveren)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
25550 |
krabsel |
gremelingen:
grē̜mǝlīŋǝ (P176a Melveren)
|
Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a]
II-1
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
ook in ZND 28, 048
krieef (P176a Melveren)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|