23463 |
klokkentouw |
zeel:
zèèəl (Q169p Membruggen)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knē̜i̯ǝ (Q169p Membruggen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
24186 |
kneu |
vlasvink:
vlasveink (Q169p Membruggen)
|
kneu
III-4-1
|
23369 |
knielbankje |
bankje:
bèənkskə (Q169p Membruggen)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22363 |
knikker |
huif:
dialect Membruggen (Zuid-limburg), /
hoif (Q169p Membruggen),
schiethuif:
dialect Membruggen (Zuid-limburg), /
sjiethoif (Q169p Membruggen)
|
knikker [SND (2006)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven:
hoive (Q169p Membruggen)
|
Lievelingsspel 1. [SND (2006)]
III-3-2
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
ruǫpǝ (Q169p Membruggen)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
rapen:
ruǫpǝ (Q169p Membruggen)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knø̄.p)
knō.p (Q169p Membruggen)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34337 |
knorren |
kruchten:
krø.xtǝ (Q169p Membruggen)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|