e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Membruggen

Overzicht

Gevonden: 812
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klokkentouw zeel: zèèəl (Membruggen) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kneden botter kneden: [botter] knē̜i̯ǝ (Membruggen) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
kneu vlasvink: vlasveink (Membruggen) kneu III-4-1
knielbankje bankje: bèənkskə (Membruggen) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knikker huif: dialect Membruggen (Zuid-limburg), /  hoif (Membruggen), schiethuif: dialect Membruggen (Zuid-limburg), /  sjiethoif (Membruggen) knikker [SND (2006)] III-3-2
knikkeren huiven: hoive (Membruggen) Lievelingsspel 1. [SND (2006)] III-3-2
knolraap, raap rapen: ruǫpǝ (Membruggen) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knolvoer, rapen (coll.) rapen: ruǫpǝ (Membruggen) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop van de korenhalm knoop: (mv knø̄.p)  knō.p (Membruggen) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knorren kruchten: krø.xtǝ (Membruggen) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12