e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Membruggen

Overzicht

Gevonden: 812
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekhaken, -ogen stroppen: strøpǝ (Membruggen) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
tuieren tuieren: tāǝi̯ǝrǝ (Membruggen), tǫi̯ǝrǝ (Membruggen) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal pegel: pīgǝl (Membruggen) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuinbonen boerentenen: beretene (Membruggen) I-7
tuinkervel kelver: køͅlvər (Membruggen) [Goossens 1b (1960)] I-7
tweede klaveroogst tweede schaar: twedǝ šu̯ęr (Membruggen) In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c] I-3
tweede luiden voor de mis inluiden: éenlòijə (Membruggen) Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] III-3-3
twijg wisje: wi.skǝ (Membruggen) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
ui, ajuin un: un (Membruggen), y.n (Membruggen), uns: y.ns (Membruggen) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] I-7
uier ouwer: au̯.ǝr (Membruggen), au̯ǝr (Membruggen) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12