e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

Gevonden: 2235
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lasteren door de stront halen: door de sjtrôenjd haole (Merkelbeek), doorrijten: doër riete (Merkelbeek) iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) difficile (fr.): difficiel (Merkelbeek), lastig: lestig (Merkelbeek, ... ) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig kind weerbarstig: weerbarstig (Merkelbeek) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn in de hinder lopen: in den hinjer lope (Merkelbeek) tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen hinderen: hinjere (Merkelbeek) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1
lauw weer lauw (weer): lauw wĕĕr (Merkelbeek), lui (weer): lui wĕĕr (Merkelbeek) loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)] III-4-4
leeg, gezegd van een noot doof: eigen spellingsysteem  doof (Merkelbeek, ... ) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: lèèg (Merkelbeek, ... ), ps. boven de ‰ staat nog een ´ en een dakje (^) en eronder nog een streepje; deze combinatieletter is niet te maken.  lēəg (Merkelbeek) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: lèègleuper (Merkelbeek) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] III-1-4
leep, doortrapt geslepen: gesjlīēpe (Merkelbeek, ... ) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] III-1-4