21593 |
leerling |
leerling:
leerling (Q034p Merkelbeek)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29060 |
legger |
stalzwam:
štõ̜lšwam (Q034p Merkelbeek)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
20580 |
lekkerbek |
vreetzak:
vrèètzak (Q034p Merkelbeek)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
booswicht:
booswicht (Q034p Merkelbeek),
valserik:
valsjerik (Q034p Merkelbeek)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21748 |
leraar |
leraar:
leraar (Q034p Merkelbeek)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
luëge (Q034p Merkelbeek)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lèverwoesch (Q034p Merkelbeek),
lèèverwôêsj (Q034p Merkelbeek)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
schaar:
sjeer (Q034p Merkelbeek)
|
libel, grote soort, ong. 7 cm, bruinachtig [DC 27 (1955)]
III-4-2
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kregelig:
kregelig (Q034p Merkelbeek)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19061 |
liefde |
liefde:
leefde (Q034p Merkelbeek)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|