20492 |
likken |
lekken:
lèkke (Q034p Merkelbeek)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21478 |
liniaal |
regel:
regel (Q034p Merkelbeek)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkspoot:
leŋspoət (Q034p Merkelbeek)
|
Zegt men van iemand die bij voorkeur zijn linker hand gebruikt: Het is een ... [DC 50 (1975)]
III-1-2
|
22881 |
linksvoor |
linksbuiten:
lenksboete (Q034p Merkelbeek)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17617 |
lip |
lip:
lup (Q034p Merkelbeek),
lŭp (Q034p Merkelbeek)
|
lip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21824 |
lispelen (slissen) |
fluisteren:
fluustere (Q034p Merkelbeek)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
truc:
truk (Q034p Merkelbeek)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24846 |
loof |
loof:
louf (Q034p Merkelbeek),
eigen spellingsysteem
loof (Q034p Merkelbeek)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof, lover
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
eigen spellingsysteem
sjuët (Q034p Merkelbeek)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlonder (Q034p Merkelbeek)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|