19960 |
mannelijke hond, reu |
mannetje:
eigen spellingsysteem
menke (Q034p Merkelbeek),
rekel:
eigen spellingsysteem
rèkel (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21852 |
marktkraam |
kraam:
kraom (Q034p Merkelbeek)
|
een tent, een stalletje op de markt waarin de goederen tentoongesteld zijn [kraam, schob] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21711 |
marktplein |
markt:
merret (Q034p Merkelbeek)
|
het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
mergel:
mīrgel (Q034p Merkelbeek)
|
marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
ei marmere beeld (Q034p Merkelbeek)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21850 |
mars (wbd) |
krommejak:
vgl. Sittard Wb. (pag. 196): kraomejak, rug.
kraomejak (Q034p Merkelbeek)
|
de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24350 |
marter |
marter:
eigen spellingsysteem
marter (Q034p Merkelbeek),
vuur:
eigen spellingsysteem
vuur (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
maske:
maske (Q034p Merkelbeek),
mommegezicht:
moemegezicht (Q034p Merkelbeek)
|
Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zextǝnhuk (Q034p Merkelbeek),
zextǝnhǭk (Q034p Merkelbeek)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matteklöpper (Q034p Merkelbeek)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|