18975 |
onfatsoenlijk |
onbehouwen:
oenbehauwe (Q034p Merkelbeek)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
batraaf:
batteraof (Q034p Merkelbeek),
bengel:
bengel (Q034p Merkelbeek)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18130 |
ongeluk |
ongeluk:
oengelök (Q034p Merkelbeek)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18821 |
ongelukkige |
stakkerd:
sjtakkerd (Q034p Merkelbeek)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
rommel:
roemel (Q034p Merkelbeek),
roemmel (Q034p Merkelbeek)
|
een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20539 |
onhandig snijden |
hakkelen:
hakkele (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33291 |
onkruid, algemeen |
onkruid:
onkrūt (Q034p Merkelbeek)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
20452 |
onkuis |
wulps:
wulps (Q034p Merkelbeek)
|
onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19267 |
onnozel persoon |
ezel:
ezel (Q034p Merkelbeek),
un ezel (Q034p Merkelbeek),
ezelskop:
ezèlskop (Q034p Merkelbeek),
stommerik:
sjtoemerik (Q034p Merkelbeek),
stumperd:
sjtumperd (Q034p Merkelbeek),
zebedeus:
subbedejus (Q034p Merkelbeek)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || zonder kennis van de wereld, gemakkelijk te bedriegen [onnozel, dwalm] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnûûzel kinger (Q034p Merkelbeek)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|