18043 |
roodvonk |
rodehond:
roeije hound (Q034p Merkelbeek)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
reùfke (Q034p Merkelbeek)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
roofvogel:
roofvogel (Q034p Merkelbeek)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
reukvleisch (Q034p Merkelbeek)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
rǫu̯m (Q034p Merkelbeek)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
rooes (Q034p Merkelbeek)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
ruestere (Q034p Merkelbeek)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20955 |
rot |
rot:
eigen spellingsysteem
rot (Q034p Merkelbeek)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
rot:
eigen spellingsysteem
rot (Q034p Merkelbeek),
uitgedroogd:
eigen spellingsysteem
oetgedruëgd (Q034p Merkelbeek),
verschrompeld:
eigen spellingsysteem
versjroempeld (Q034p Merkelbeek)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] || Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
20896 |
rotten |
rotten:
eigen spellingsysteem
rotte (Q034p Merkelbeek),
uitdrogen:
eigen spellingsysteem
oetgedruëgd (Q034p Merkelbeek),
verschrompelen:
eigen spellingsysteem
versjroempeld (Q034p Merkelbeek)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|