e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleepboot sleepboot: sjleepboot (Merkelbeek) een kleine, zeer sterke stoom- of motorboot die andere vaartuigen op sleeptouw neemt [sleepboot, sleper, toogboot] [N 90 (1982)] III-3-1
sleepruim sleebes: eigen spellingsysteem  sjleibes (Merkelbeek) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] III-4-3
sleeën sleen: sjleije (Merkelbeek) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] III-3-2
slepen slepen: sjlepe (Merkelbeek) Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)] III-1-2
sleutelbloem arikeltje: (auricula)  riekelke (Merkelbeek), kerkensleutel: -  kirkesjleutel (Merkelbeek) sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
slib, rivierbodem modder: mòdder (Merkelbeek) slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
slijm slijm: sjlīēm (Merkelbeek) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijpbus, hoorn slijpbus: šlīp˱bø̜s (Merkelbeek) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slikken slikken: sjlikke (Merkelbeek) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim gevat: gevat (Merkelbeek, ... ), goed van aannemen: good van aannumme (Merkelbeek), slim: sjlum (Merkelbeek, ... ) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4