21372 |
sneuvelen |
vallen:
valle (Q034p Merkelbeek)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17762 |
snijtand |
snijtand:
šnītándj (Q034p Merkelbeek)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
snit:
sjniet (Q034p Merkelbeek)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21450 |
snipper |
snipper:
sjnípper (Q034p Merkelbeek)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20550 |
snoepje |
babbelaar:
babbelèèr (Q034p Merkelbeek),
klompje:
klumpke (Q034p Merkelbeek),
knapje:
knépke (Q034p Merkelbeek)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smikkeslag:
smekǝslāx (Q034p Merkelbeek)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snor:
sjnor (Q034p Merkelbeek),
šnūr (Q034p Merkelbeek)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22472 |
snorrepijp |
molentje:
muueleke (Q034p Merkelbeek)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18026 |
snotneus |
duppen:
(figuurlijk).
döppe (Q034p Merkelbeek),
kute-naas:
(letterlijk).
koetnaas (Q034p Merkelbeek),
poet:
(figuurlijk).
pōēt (Q034p Merkelbeek),
snotnaas:
sjnotnaas (Q034p Merkelbeek),
wijsnaas:
wiesnaas (Q034p Merkelbeek)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18027 |
snotteren |
snoeven:
sjnoeve (Q034p Merkelbeek)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|