| 21386 |
uithoren |
uithoren:
oethure (Q034p Merkelbeek),
uitvissen:
oetvösje (Q034p Merkelbeek)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 21786 |
uitleg |
uitleg:
oetlèk (Q034p Merkelbeek)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetlègge (Q034p Merkelbeek),
verduitsen:
verdutsje (Q034p Merkelbeek)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21452 |
uitnodigen |
noden:
nuë (Q034p Merkelbeek),
uitnodigen:
oetnüedige (Q034p Merkelbeek),
verzoeken:
verzeuke (Q034p Merkelbeek)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 21445 |
uitschelden |
uitschelden:
oetsjelje (Q034p Merkelbeek)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
oetsjlaag (Q034p Merkelbeek)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 22343 |
uitsliepen |
enselen?:
[vgl. WLD III, 3.1: enselen in lm. bekvechten / kibbelen]
ensjele (Q034p Merkelbeek),
kitsen:
kisje (Q034p Merkelbeek)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetsjtèlle (Q034p Merkelbeek),
verschuiven:
versjuve (Q034p Merkelbeek)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oetvlucht (Q034p Merkelbeek)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutel:
pē̜škø̜̄tǝl (Q034p Merkelbeek)
|
[A 9, 24b]
I-9
|