20483 |
voedsel |
aas:
aas (Q034p Merkelbeek),
kost:
kost (Q034p Merkelbeek),
vreet, de -:
dieren
vrèèt (Q034p Merkelbeek)
|
het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|
24267 |
voeren |
voederen:
vore (Q034p Merkelbeek)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vrīi̯ (Q034p Merkelbeek)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
21243 |
voertuig: tractor |
tractor (eng.):
tractor (Q034p Merkelbeek)
|
de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17777 |
voet |
voet:
vout (Q034p Merkelbeek),
vōt (Q034p Merkelbeek)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
vootganger (Q034p Merkelbeek)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33732 |
voetgangershek |
stegel:
štēgǝl (Q034p Merkelbeek)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
18089 |
voetjicht |
voetjicht:
vootjicht (Q034p Merkelbeek)
|
Voetjicht: soort jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middenvoetsbeentje en grote teen, podagra (voetje, pootje, kozijntje, voetjicht). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17778 |
voetzool |
zool:
zōal (Q034p Merkelbeek),
zòòl (Q034p Merkelbeek)
|
zool [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22428 |
vogel op de schutsboom |
vogel:
vooegel (Q034p Merkelbeek)
|
De houten vogel die afgeschoten moet worden. [N 88 (1982)]
III-3-2
|