e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

Gevonden: 2235
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blindemannetje spelen blindmannetje: blenjmenke sjpiele (Merkelbeek) Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)] III-3-2
blinken, glimmen, glanzen blinken: blinke (Merkelbeek), glanzen: glanse (Merkelbeek) een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)] III-4-4
bloedwei bloedweif: blōtwēīfrz (Merkelbeek) hoe noemt men het waterachtige vocht van het bloed? [DC 09 (1940)] III-1-1
bloedworst bloedworst: blootwôêsj (Merkelbeek) bloedworst [N 06 (1960)] III-2-3
bloeien bloeien: blø̜̄i̯ǝ (Merkelbeek) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloemknop knoop: eigen spellingsysteem  knoep (Merkelbeek) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bluf ambras: ambras makend (Merkelbeek), ambras (<fr.) maken: ambras makend (Merkelbeek) opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
bluts bluts: blötsj (Merkelbeek) Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen blutsen: blötsje (Merkelbeek) Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen, van een appel geblutst: eigen spellingsysteem  geblösjt (Merkelbeek) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] I-7