24530 |
welig groeiend |
woekeren (omschr.):
eigen spellingsysteem
woekere (Q034p Merkelbeek)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
augsbrao (Q034p Merkelbeek),
ōgsbrŏa (Q034p Merkelbeek)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
wèrk (Q034p Merkelbeek)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirke (Q034p Merkelbeek)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18915 |
werklustig |
doorzettend:
doërzĕttend (Q034p Merkelbeek)
|
niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
eigen spellingsysteem
junge (Q034p Merkelbeek),
werpen:
eigen spellingsysteem
werpe (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
26297 |
wervel |
wervel:
wervǝl (Q034p Merkelbeek)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
24399 |
wesp |
wesp:
wəsp (Q034p Merkelbeek)
|
wesp [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
21704 |
wethouder, schepen |
wethouder:
wéthauwer (Q034p Merkelbeek)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
slijpsteen:
šlīpštēǝ (Q034p Merkelbeek),
šlīpštęi̯n (Q034p Merkelbeek)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|