e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
welig groeiend woekeren (omschr.): eigen spellingsysteem  woekere (Merkelbeek) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
wenkbrauw oogsbrauw: augsbrao (Merkelbeek), ōgsbrŏa (Merkelbeek) wenkbrauw [DC 01 (1931)] III-1-1
werk (zn) werk: wèrk (Merkelbeek) werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1
werken werken: wirke (Merkelbeek) arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] III-3-1
werklustig doorzettend: doërzĕttend (Merkelbeek) niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)] III-1-4
werpen van jongen jongen: eigen spellingsysteem  junge (Merkelbeek), werpen: eigen spellingsysteem  werpe (Merkelbeek) Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)] III-4-2
wervel wervel: wervǝl (Merkelbeek) Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] II-9
wesp wesp: wəsp (Merkelbeek) wesp [DC 09 (1940)] III-4-2
wethouder, schepen wethouder: wéthauwer (Merkelbeek) het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)] III-3-1
wetsteen slijpsteen: šlīpštēǝ (Merkelbeek), šlīpštęi̯n (Merkelbeek) De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.] I-3