24884 |
witte waterkers |
witte tuinkers:
witte tuinkers (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)]
I-5, III-4-3
|
18867 |
woede |
kort aangebonden:
kort aageboenje (Q034p Merkelbeek)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17890 |
woelen |
winseln (du.):
wünsjele (Q034p Merkelbeek),
woelen:
woele (Q034p Merkelbeek)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
rossen:
Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.
rosse (Q034p Merkelbeek)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25210 |
wolkenbank |
schaapjes:
scheùpkes (Q034p Merkelbeek)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18132 |
wonde |
blessure:
blessuur (Q034p Merkelbeek),
wonde:
woendj (Q034p Merkelbeek)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21014 |
wormstekig |
de worm in:
de worm in (Q034p Merkelbeek),
wormsteketig:
wormsjtaeketig (Q034p Merkelbeek),
wormstekig:
eigen spellingsysteem
woermsjtēkig (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)] || wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (Q034p Merkelbeek)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24500 |
wortel (alg.) |
tronk:
eigen spellingsysteem
troenk (Q034p Merkelbeek),
wortel:
eigen spellingsysteem
woertel (Q034p Merkelbeek)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24736 |
wortelhals |
kraag:
eigen spellingsysteem
kraag (Q034p Merkelbeek)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|