e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

Gevonden: 2235
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenzwaluw, zwaluw zwarbel: sjwarbel (Merkelbeek) boerenzwaluw [DC 18 (1950)] III-4-1
boerin bazin: bazin (Merkelbeek), boerin: boerin (Merkelbeek), meesteres: meesteres (Merkelbeek), vrouw: vrouw (Merkelbeek) de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] III-3-1
boertig boers: boers (Merkelbeek) met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)] III-1-4
boertje, kleine boer boertje: bȳrkǝ (Merkelbeek) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete geldstraf: geldsjtraof (Merkelbeek) een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)] III-3-1
bof bof: bof (Merkelbeek) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bolderik kruk: krøk (Merkelbeek) Agrostemma githago L. Een vroeger vrij algemeen, maar nu zeldzaam voorkomend giftig onkruid op akkers en in korenvelden met een ruwbehaarde kelk en bloemen, die paars of purper (zelden wit) van kleur zijn. Het bloeit in juni en juli en wordt 20 tot 100 cm hoog. [A 60A, 58; monogr.] I-5
bolster van een noot schaal: eigen spellingsysteem  sjaal (Merkelbeek) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon spon: špon (Merkelbeek) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomijs bol ijs: baol íes (Merkelbeek) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4