20499 |
drinken |
drinken:
met ´ op de e
drènke (Q034p Merkelbeek),
lessen:
lèsje (Q034p Merkelbeek)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pou̯l (Q034p Merkelbeek),
waterpoel:
wātǝrpou̯l (Q034p Merkelbeek)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
dras:
dras (Q034p Merkelbeek)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (Q034p Merkelbeek),
zuiplap:
zoeplap (Q034p Merkelbeek)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
vast weer:
vast wĕĕr (Q034p Merkelbeek)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsplag:
sjotelsplak (Q034p Merkelbeek)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20554 |
drop |
drop:
drop (Q034p Merkelbeek)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
houtkoek:
hootkook (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (Q034p Merkelbeek),
naat wĕĕr (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek),
ps. boven de Å staat nog een ´ en een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken.
nāt (Q034p Merkelbeek),
regenweer:
rĕngeweer (Q034p Merkelbeek),
waterkoud (weer):
waterkauwd (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21817 |
druk praten |
babbelen:
babbele (Q034p Merkelbeek),
quatschen (du.):
kwatsje (Q034p Merkelbeek),
ratelen:
ratele (Q034p Merkelbeek)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|