e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

Gevonden: 2235
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinken drinken: met ´ op de e  drènke (Merkelbeek), lessen: lèsje (Merkelbeek) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinkkuil in de wei poel: pou̯l (Merkelbeek), waterpoel: wātǝrpou̯l (Merkelbeek) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem dras: dras (Merkelbeek) droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
dronkaard zatlap: zaatlap (Merkelbeek), zuiplap: zoeplap (Merkelbeek) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
droog blijven vast weer: vast wĕĕr (Merkelbeek) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droogdoek, theedoek schotelsplag: sjotelsplak (Merkelbeek) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
drop drop: drop (Merkelbeek) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater houtkoek: hootkook (Merkelbeek) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer nat (weer): naat (Merkelbeek), naat wĕĕr (Merkelbeek, ... ), ps. boven de Å staat nog een ´ en een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken.  nāt (Merkelbeek), regenweer: rĕngeweer (Merkelbeek), waterkoud (weer): waterkauwd (Merkelbeek, ... ) koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druk praten babbelen: babbele (Merkelbeek), quatschen (du.): kwatsje (Merkelbeek), ratelen: ratele (Merkelbeek) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1