17896 |
drukken |
drukken:
drökke (Q034p Merkelbeek),
duwen:
duje (Q034p Merkelbeek)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
omstand maken:
oemsjtĕng make (Q034p Merkelbeek)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
dröppel (Q034p Merkelbeek)
|
een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33731 |
dubbel sierhek |
stanketsel:
štakɛtsǝl (Q034p Merkelbeek)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
gezegde: "wae de naober wil kreite (pesten), mot hawen doeven en geite
doeven (Q034p Merkelbeek)
|
duif
III-4-1
|
21171 |
duiker |
duiker:
duker (Q034p Merkelbeek)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24921 |
duin |
zandheuvel:
zantjhuëvel (Q034p Merkelbeek)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dufǝs (Q034p Merkelbeek),
spijker:
špikǝr (Q034p Merkelbeek)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
doevin (Q034p Merkelbeek)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duzelig (Q034p Merkelbeek)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|