33070 |
haverhok |
kast:
kas (Q034p Merkelbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselkist:
hɛksǝlkest (Q034p Merkelbeek),
hɛksǝlke̜st (Q034p Merkelbeek)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
24480 |
hazelaar |
hazelterenstruik:
-
hesseltère sjtroek (Q034p Merkelbeek)
|
hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
-
assenoot (Q034p Merkelbeek)
|
hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
leger:
eigen spellingsysteem
lèger (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
bodde:
bǫdǝ (Q034p Merkelbeek)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
17857 |
heen en weer draaien |
drentelen:
drentele (Q034p Merkelbeek)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wemelen:
wiemele (Q034p Merkelbeek)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21151 |
heerbaan |
heerbaan:
hierbaan (Q034p Merkelbeek)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33329 |
heerboer |
heerschap:
hēršap (Q034p Merkelbeek),
hereboer:
hērǝbūr (Q034p Merkelbeek)
|
Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.]
I-6
|