32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
hoop:
hoop (Q034p Merkelbeek)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
22673 |
hoorn |
hoorn:
hoorn (Q034p Merkelbeek)
|
Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
koehoorn:
kǫu̯hø̜̄rǝ (Q034p Merkelbeek),
(mv)
kǫu̯hø̜̄rǝ (Q034p Merkelbeek)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
18841 |
hopen |
wensen:
wünsje (Q034p Merkelbeek)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25136 |
horizon |
einder:
den einder (Q034p Merkelbeek)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33457 |
horizontale draaibare sluitbalk van een poort |
sleep:
šl‚ēp (Q034p Merkelbeek)
|
Een draaibare sluitbalk ter halve hoogte van een poort, in het midden vast bevestigd aan een van de poortvleugels. In horizontale stand gedraaid vallen de uiteinden in een bevestiging en is de poort afgesloten; in vertikale stand is de poort geopend. De sluitbalk wordt dan om hinder te voorkomen vaak boven en onder vastgezet. Zie afbeelding 20. [add. uit N 5A, 54a; N 4A, 48; A 49, 4]
I-6
|
18233 |
horloge |
uur:
oer (Q034p Merkelbeek)
|
uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
bokkenpoot:
bokkepoët (Q034p Merkelbeek)
|
Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
hobbelen:
hobbele (Q034p Merkelbeek),
hotsen:
hotse (Q034p Merkelbeek)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-1-2, III-3-1
|
21459 |
houden van |
houden van:
hauwe (Q034p Merkelbeek)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|