e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

Gevonden: 2235
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisjesslak karakol: eigen spellingsysteem  karrekol (Merkelbeek) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus mus: möš (Merkelbeek) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vleig (Merkelbeek) vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] III-4-2
huisweide hofwei: hōͅf[wei} (Merkelbeek), huiswei: hierin stond vaak het bakhuis  hūs[wei} (Merkelbeek) I-7
hulp vragen hulp vragen: hulp vraoge (Merkelbeek), om hulp vragen: oem hulp vraoge (Merkelbeek) het vragen iets te willen doen, verzoek [bede] [N 85 (1981)] || iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)] III-3-1
hulp, bijstand hulp: hulp (Merkelbeek) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] III-1-4
hulst hulst: eigen spellingsysteem  hulst (Merkelbeek) De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)] III-4-3
huppelen huppelen: huppele (Merkelbeek) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)] III-1-2
hutselen mischen (du.): misje (Merkelbeek) Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
huwelijk trouw, de -: trouw (Merkelbeek) de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] III-2-2