e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer schijn: schien (Merselo), uit de zon: ŭŭttə zón (Merselo) schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schoften: schofte (Merselo) schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd schoft: schoft (Merselo), schofttijd: schofttied (Merselo), sxoftit (Merselo) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: schānd (Merselo) schande [SGV (1914)] III-3-3
schapestal, schaapskooi schaapskooi: sxǫpskø̜i̯ (Merselo) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schede schede: schei (Merselo) scheede [SGV (1914)] III-2-1
schede van de koe vazel: vazǝl (Merselo) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheen scheen: scheen (Merselo), schēēn (Merselo), Voorkant van het onderbeen.  scheen (Merselo) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: schipke (Merselo) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheiplank latje: lętjǝ (Merselo) Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3