26154 |
hekscheien |
heklatjes:
heklatjes (L209p Merselo)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
aalling:
álleng (L209p Merselo),
gaar:
Opm. alleen in verbinding met: nie/niks. Vb. ik doej t gaar nie gaer, went t is gaar niks werd.
gaar (L209p Merselo),
gaaruit:
gaaruut (L209p Merselo),
gans:
gâns (L209p Merselo),
gelijk:
Vb. de körf zit geliek vol en ge mugt m geliek mitneme!
geliek (L209p Merselo),
helegans:
Opm. dit is oud Venrays!
hieëlegâns (L209p Merselo),
heleganselijk:
hieëlegânselek (L209p Merselo),
helemaal:
hieëlemól (L209p Merselo),
knats:
(dit is een synoniem voor gâns).
knats (L209p Merselo),
ram:
(dit is een synoniem voor gâns).
rám (L209p Merselo),
rats:
(dit is een synoniem voor gâns).
rats (L209p Merselo),
stik:
(trappen van vergelijking: stikker-stikst).
stik (L209p Merselo),
volledig:
Vb. dat is völleg waor!
völleg (L209p Merselo)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
he.məl (L209p Merselo),
hemel (L209p Merselo)
|
hemel [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (L209p Merselo)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
22745 |
hengel |
hengel:
(*Venray Wb.)
hèngel (L209p Merselo)
|
hengel [SGV (1914)]
III-3-2
|
19511 |
hengsel |
hengsel:
hèngsel (L209p Merselo)
|
hengsel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (L209p Merselo)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
27358 |
hennep |
hennep:
hɛnǝp (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] || De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13]
I-5, II-7
|
34440 |
herdershond |
herdershond:
hęrdǝrshǫnt (L209p Merselo),
schaapshond:
sxǫpshōnt (L209p Merselo),
schepershond:
sxiǝpǝrshōnt (L209p Merselo)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34438 |
herdersschopje |
schepersschupje:
sxiǝpǝrssxø̜pkǝ (L209p Merselo)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|